https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/09/perifere-regios-stuwden-de-nederlandse-taal-vooruit-a4132985
https://www.nrc.nl/nieuws/2022/06/09/perifere-regios-stuwden-de-nederlandse-taal-vooruit-a4132985
Perifere regio’s stuwden de Nederlandse taal vooruit
Taal In de ontwikkeling van het Nederlands zijn economisch en cultureel dominante steden niet altijd ook linguïstisch dominant.
De gangbare gedachte over de Nederlandse standaardtaal is dat deze zich ontwikkeld heeft in één bepaalde regio, namelijk de regio die economisch, politiek en cultureel dominant was. Van daaruit zou de standaardtaal zich verspreid hebben over de rest van het taalgebied.
Het Standaardnederlands zou zich in eerste instantie vooral in Belgisch Brabant (met name Antwerpen) ontwikkeld hebben, maar na de Val van Antwerpen (1585) zou Holland daarin het voortouw hebben genomen, met steden als Amsterdam, Haarlem en Leiden. Belgisch Brabant zou gedegradeerd zijn tot een ‘subcentrum’ (een tweede centrum), dat veel Hollandse taalontwikkelingen overnam, maar daarnaast ook een eigen ontwikkeling doormaakte. Met als gevolg dat er nu zowel een Nederlands Standaardnederlands is, als een Belgisch Standaardnederlands.
Dat is wat de handboeken erover vertellen. Een mooi en duidelijk verhaal. Maar het klopt niet helemaal, zo blijkt uit een onderzoek van Iris Van de Voorde (Vrije Universiteit Brussel).
De onderzoeker bekeek teksten van de 16de tot en met 19de eeuw, die geschreven waren in een soort algemeen, ‘supraregionaal’ Nederlands, dat min of meer de standaardtaal van die tijd was. De teksten kwamen uit vier regio’s. Allereerst uit Holland en Belgisch Brabant (Antwerpen, Brussel, Leuven). En daarnaast uit twee ‘perifere’ regio’s. Voor Nederland was dat Zeeland. Voor België ‘Vlaanderen’, dat wil zeggen: de twee Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen, waar de steden Gent, Brugge en Kortrijk liggen (niet te verwarren met het héle Vlaamse Gewest, dus inclusief de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg).
Volgens het boekje
Van de Voorde keek naar drie spellingsveranderingen en drie grammaticale veranderingen die zich in die periode voordeden. Het was vooral een kwestie van tellen: hoeveel komt welke variant voor in welke periode en welke regio?
Een van de veranderingen die ze zo onderzocht, was de spelling van de lange aa. Die werd vroeger als ‘ae’ geschreven en dat verschoof daarna langzaam naar ‘aa’. Deze verandering verliep min of meer ‘volgens het boekje’. De Nederlandse regio’s liepen voorop, de Belgische regio’s volgden. Binnen Nederland liep Holland voorop en volgde Zeeland. Binnen België liep Brabant voorop, Vlaanderen volgde.
Een andere spellingsverandering verliep maar half volgens het boekje. De spelling ’ck’ (zoals in: ‘ick’) werd langzaam vervangen door de spelling ‘k’ (dus: ‘ik’). Ook hierin liep Nederland voorop en volgde België. Maar er was geen duidelijk verschil te zien tussen Holland en Zeeland of tussen Brabant en Vlaanderen.
Grilliger en nog minder duidelijk was het patroon bij een verandering die zich voordeed bij de zogeheten betrekkelijke bijwoorden. In de 17de en 18de eeuw kon je nog schrijven: ‘Wij hebben bij de Heer […] gegeten daar wij seer proper onthaald zijn.’ Tegenwoordig is het in zo’n zin nooit meer ‘daar’ maar altijd ‘waar’. In deze verandering – van d naar w – was geen duidelijk patroon te zien. Van eeuw tot eeuw lijkt telkens een andere regio de leiding te nemen. Eerst lopen Holland en Brussel voorop. Een eeuw later blijft Holland juist achter. Nog een eeuw later loopt een van de perifere regio’s voorop: Vlaanderen. Er was dus geen duidelijk centrum aan te wijzen van waaruit deze verandering zich opdrong aan de rest van het taalgebied.
Tweeledige ontkenningen
Ook bij een andere grammaticale verandering was het patroon erg grillig. Vroeger had het Nederlands tweeledige ontkenningen: ‘Ic en was niet ziek.’ Die maakten in de eeuwen daarna langzaam plaats voor enkelvoudige ontkenningen: ‘Ik was niet ziek.’ Ook deze verschuiving is niet te herleiden tot duidelijke bewegingen van het centrum (de centra) naar de perifere regio’s.
Van de Voordes conclusie is dat de Noordelijke Nederlanden in dit soort ontwikkelingen inderdaad vaak voorliepen op de Zuidelijke Nederlanden. Maar niet altijd. En de dynamiek tussen de (veronderstelde) centrale regio’s (Holland en Brabant) en de (veronderstelde) perifere regio’s is meestal minder duidelijk, of is er soms helemaal niet. In een enkel geval loopt Vlaanderen juist voorop, of blijkt Zeeland progressiever te zijn dan Holland.
Een verandering begint maar zelden duidelijk op één plek. Soms lijkt een verandering op twee plekken tegelijk te beginnen. Of het begint juist niet in de centrum, maar in de periferie.
Kortom, het denken in centra is een vereenvoudiging van iets dat veel grilliger verloopt. Het is lang niet altijd zo dat steden die economisch, politiek en cultureel dominant zijn ook altijd linguïstisch dominant zijn.
Iris van der Voorde promoveerde op dit onderzoek en dat deed ze, zoals past bij dit onderwerp, aan twee universiteiten tegelijk: een Hollandse universiteit (Leiden) en een Belgisch-Brabantse (Brussel).